1 Natte graslanden
Beemd betekent hooiland. De naam Aanschotse Beemden verwijst daarmee naar de functie die de graslanden gelegen aan de beek eeuwenlang hadden.
Verschillende kruidachtige plantensoorten die wij tijdens onze bezoeken in de vochtige weilanden vonden, passen in de klasse der matige voedselrijke graslanden (Weeda et.al 2002). De planten die hierbij horen, dienden vroeger als voeding voor vee, zoals schapen, geiten en runderen. Door het wijdverbreide gebruik van kunstmest in de landbouw in de 20e eeuw zijn weilanden met deze plantensoorten landelijk grotendeels verdwenen, maar zij kunnen door goed ecologisch beheer terugkomen. Maaien van de graslanden en het maaisel afvoeren is hierbij van belang om de plantensoorten te behouden. Wordt dit niet gedaan, dan wordt de bodem al snel voedselrijker en nemen ruigtekruiden als braam, brandnetel en haagwinde het landschap over. De gemeente heeft de ambitie om de botanische waarde van het zuidelijk deel van de graslanden te verhogen door stelselmatig te verschralen. Dit is opgenomen in het beheerplan van het gebied.
Kenmerkende soorten voor dit type hooiland (ook wel dotterbloem-hooiland genoemd) zijn o.a. scherpe boterbloem, gestreepte witbol en veldzuring, pinksterbloem, gewone brunel en vogelwikke. Soorten die wij allemaal in de natte graslanden van de Aanschotse Beemden terugvinden. De planten die wij gezien hebben, passen het beste bij de zogenaamde veldrus-associatie (Weeda et.al 2002). De planten in deze groep zijn vooral te vinden aan de flanken van beekdalen, daar waar ondiep en min of meer zuur grondwater afstroomt en aan kwelsloten. Hoewel op dit moment niet alle soorten van deze groep zijn vertegenwoordigd, kunnen er door goed maaibeleid (eenmaal per jaar in de nazomer met afvoer van het maaisel) wel grotere aantallen en meer diverse soorten uit deze groep zich vestigen. Zo zou de gevlekte orchis/rietorchis, die we al met enkele exemplaren hebben waargenomen, zich verder kunnen gaan uitbreiden.

Veel van deze kruidachtige soorten zijn belangrijke nectar- en voedselplanten voor vlinders en andere insecten. Zo is de pinksterbloem een waardplant voor het oranjetipje. De grote wederik heeft een belangrijke functie voor de gewone slobkousbij die de olie van de plant gebruikt als onderdeel van de voeding voor haar larven. De vraag is echter of de gewone slobkousbij op dit moment in dit gebied voorkomt. Op waarneming.nl worden in Noord-Eindhoven vijf waarnemingen van deze soort vermeld. Deze dateren echter uit 2014.
In de plantensoortenlijst hebben wij met een ‘v’ aangegeven welke soorten uit deze Veldrus-groep wij zijn tegengekomen.
2. Beek, sloten en poelen
Ook bepaalde soorten die wij langs de sloten vinden, behoren tot diezelfde groep van hooilandplanten. Dit zijn bijvoorbeeld grote kattenstaart, moerasspirea en moerasrolklaver.
Sommige plantensoorten die in de beemden bij het water te vinden zijn, zijn specifiek afhankelijk van kwelwater (dat hier in de sloten aanwezig is), zoals waterviolier en dotterbloem. Waterviolier leeft in zwakzuur tot neutraal water met een laag fosfor- en een hoog CO2-gehalte. Kwelwater komt uit de diepere ondergrond. Dit grondwater heeft een constante temperatuur van zo’n 10 °C. Dit vergroot de hoeveelheid CO2 die het water kan vasthouden. Waterviolier is van deze CO2 afhankelijk, omdat het zijn koolstof niet, zoals andere waterplanten, uit bicarbonaat kan halen dat zich in ‘hard’ water bevindt. Waterviolier kan ook tegen droogvallen van sloten in de zomer. Het neemt dan zijn koolstofdioxide op uit de lucht.

In één van de pas geschoonde poelen waren in de zomer van 2017 kranswieren (Chara’s) aanwezig. Deze kranswieren zijn vaak de eerste waterplanten die verschijnen (pioniers) en zijn een indicator voor onvervuild water. Kranswieren houden niet van voedselrijk water en worden in een later stadium vaak verdrongen door andere waterplanten.
3. Droge graslanden
Op de droge graslanden aan de noordwestzijde van het centrale pad hebben wij in de zomer van 2017 veel pioniersvegetatie waargenomen. Pioniersplanten kiemen snel, groeien snel en bloeien snel. Daarbij vormen zij veel en licht zaad waarmee zij makkelijk grote terreinen koloniseren. Pioniersplanten zijn vaak één- of tweejarig. Onder de planten die op deze plek veel groeien, zijn bijvoorbeeld echte kamille en akkerdistel, twee soorten die bekend staan als cultuurvolgers. Daar waar mensen de grond hebben bewerkt, komen deze soorten veel voor. Verder staat er veel perzikkruid.
Blijkbaar zijn de graslanden aan die kant vrij voedselrijk, want wij vonden er ook veel planten die van een meer voedselrijke bodem houden, zoals late guldenroede, boerenwormkruid, schijfkamille, harig wilgenroosje en grote brandnetel. Deze soorten horen tot de ruigtekruiden. Dit deel van het gebied was voorheen in gebruik als akker; dat verklaart de aanwezigheid van cultuurvolgers en van meer voedsel in de bodem, dus meer ruigtekruiden.

4. Bomen en struiken
Bij de herinrichting van de Aanschotse Beemden is gekozen voor het planten van boomsoorten en heesters die van oorsprong in Nederland voorkomen. Er zijn verschillende landschapstypen bepaald waarop de beheermaatregelen door de gemeente zijn afgestemd. Zo is er een stukje elzenhakhout, eiken-beukenbos, gemengde houtsingel en elzen-wilgensingel.
De gemeente heeft in 2014 meer dan 100 canadapopulieren gerooid. In plaats daarvan zijn voornamelijk zwarte elzen aangeplant. Zwarte elzen komen van oorsprong voor op beekoevers van pleistocene zandgronden, zoals in Eindhoven. Elzen kunnen goed tegen vochtige grond. Els is, naast wilde gagel en duindoorn, het enige inheemse houtige gewas dat in samenwerking met bacteriën stikstof uit de lucht kan binden. Vroeger werd els vaak gebruikt als hakhout. De biodiversiteit die met dit gebruik samenhangt – door het kappen valt meer licht op de bodem, waardoor bepaalde moerasplanten en mossen kans krijgen om zich te ontwikkelen – wil de gemeente terugbrengen door het elzenbos periodiek (eens in de acht tot tien jaar) te kappen en het hout af te voeren.
In andere delen van de Aanschotse Beemden waar nu nog wel hoofdzakelijk populieren staan en jong bos streeft de gemeente naar een gevarieerd bos met inheemse soorten. Het centrale bosgebiedje betreft een oude (feitelijk stervende) populierenopstand. Hier zijn de stammen beduidend dikker en is er sprake van een meer dan gemiddeld aandeel dood hout, zowel staand als liggend. In 2018 zijn er op verschillende plaatsen in het gebied verscheidene bomen gerooid om meer ruimte te geven aan vestiging van andere soorten. De bedoeling is dat zomereik hier in de loop van de tijd de dominante rol van de populier overneemt.
Op de meeste plaatsen is er sprake van een rijke onderbegroeiing met diverse soorten struiken. In de singels en als onderbeplanting is meidoorn, sleedoorn, wegedoorn en hondsroos aangeplant. Doornstruiken werden vroeger in Brabant al gebruikt om de weilanden mee af te zetten. Doornige planten zijn geliefd bij allerlei kleine vogels en zoogdieren als schuilplaats.
Gewone vogelkers heeft ook een voorkeur voor vochtige gronden en is een soort die onderdeel uitmaakt van elzen-essenbossen, deze komt veelvuldig in het gebied voor en hoort hier dus ook zeker thuis. Rode kornoelje komt oorspronkelijk voor langs beken in de omgeving van Eindhoven (Maes 2006). Ook rode kornoelje komt van oorsprong voor in bostypen met o.a. zwarte els, es, gewone vogelkers en wegedoorn.
Langs enkele paden en langs de beek is nu nog een lintbeplanting met canada-populieren aanwezig. Langs de Groote Beek zijn om het ‘laan-effect’ te behouden aan één kant in plaats van populieren essen aangeplant. De es is een inheemse boomsoort en kan prima gedijen op vochtige grond. Ook essen werden vroeger veel gebruikt als hakhout. Het hout is zeer buigzaam en schokbestendig en daarom bij uitstek geschikt voor het maken van bijlstelen en hamers. Voor de aanplant is autochtoon plantmateriaal gebruikt, d.w.z. genetisch afkomstig uit Nederland. In 2019 worden veel van de overblijvende populieren geveld, hiervoor worden essen en zomereiken teruggeplant. Helemaal verdwijnen zal de populier om cultuurhistorische redenen echter niet.
In het gebied staan knotwilgen (schietwilgen). Deze worden eens in de drie jaar geknot.
zie ook de
tekst en foto’s: Jos de Bruijn, Addy van Dijk, Adrie Jüngst en Femke Soontiëns van IVN