Zoogdieren
Door hun veelal nachtelijke activiteiten zijn de zoogdieren in het gebied lastig waar te nemen en te determineren. Onze soortenlijst zal dus beslist niet volledig zijn, met name waar het de kleine insecteneters en knaagdieren betreft.
Ree: deze is waarschijnlijk niet permanent in het gebied aanwezig maar komt met enige regelmaat foerageren. Enkele eigen waarnemingen, aangevuld met die van derden en regelmatig verse pootafdrukken leiden tot deze conclusie. De waarnemingen betreffen het hele gebied, opmerkelijk genoeg vooral het uiterste zuiden, dus het verst de stad in. Door de goede struiklaag is daar altijd goede dekking aanwezig.

Vos: het aantal waarnemingen (door het hele gebied en ook in verdere omgeving) is de laatste jaren fors toegenomen. Ook zijn meerdere malen jonge dieren gesignaleerd hetgeen de conclusie rechtvaardigt dat de vos een permanent bewoner van het gebied is. Onze verwachting is dat de hoge fluisterwal langs de A50 de verblijf-/schuilplaats van de vos herbergt.
Eekhoorn: met name aanwezig in het oude centrale bosgebied en de aangrenzende tuinen van Briljant en Bloedkoraal. Meerdere paartjes zijn waargenomen. Voedsel zal voor een groot deel bestaan uit de ruim aanwezige eikels en hazelnoten.
Konijn: tot voor een jaar of tien in flinke aantallen aanwezig, nu schaars. Slechts enkele waarnemingen gedaan en nu en dan keutels gevonden. Het lijkt waarschijnlijk dat ziekten de oorzaak zijn van deze sterke daling. Wellicht ook invloed van de toename van vossen.
Mol: activiteiten goed zichtbaar in de (drogere) graslanden. Ook in aangrenzende tuinen.
Egel: enkele waarnemingen. Zal zeker een vaste bewoner van het gebied zijn.
Gewone dwergvleermuis: de enige waargenomen soort van deze groep. Jagend gezien boven graslanden en langs bosranden.
Spitsmuizen: enkele zekere waarnemingen van huisspitsmuis in tuinen. Van bosspitsmuis een dood exemplaar gevonden op voetpad langs de beek.
Muizen en ratten: meerdere zekere waarnemingen van huismuis in tuinen. Van zwarte rat één waarneming en een dood exemplaar op het voetpad langs de beek. Eén keer hebben we een rosse woelmuis gezien in ruigte bij een slootkantje.
Vogels
De totale lijst van vogelsoorten die we hebben gespot in de periode van dec 2016 tot mei 2018 telt 68 soorten, weliswaar geen schaarse of zeldzame soorten maar naar ons idee betekent dit toch dat de Aanschotse Beemden voor de vogelstand een belangrijk gebied vormen.
Broedvogels
Laten we eens kijken naar de indeling in gildes die tegenwoordig voor stadsvogelgemeenschappen wordt gemaakt. (meer informatie op www. stadsvogelindicator.nl).
Alle gildes met uitzondering van de Pioniers zijn in het gebied met meerdere soorten vertegenwoordigd. Dit zegt veel over de aard van het gebied en met name over de verscheidenheid in biotopen. We zien hoge bomen (kraaiachtigen, buizerd en sperwer), ouder bos met veel dood hout (holenbroeders als spreeuw, grote bonte specht, kleine bonte specht, groene specht, boomklever, boomkruiper, mezen en hout- en holenduif), jong bos (tjiftjaf, fitis, zwartkop, tuinfluiter), bosranden en singels met veel struikgewas (grasmus, roodborst, winterkoning, groenling), natte ruigte (bosrietzanger), meer open terrein met een goede kruidlaag en waterpartijen (wilde eend). De lijst met minstens 34 broedende soorten is aanzienlijk, zeker de beperkte oppervlakte van het gebied in aanmerking nemend.

Het is dan ook genieten in het voorjaar van een uitgebreid vogelconcert. Bijzondere vermelding is er voor de huiszwaluw, een soort die dit jaar extra aandacht heeft bij Vogelbescherming. Bij de volkstuinen op Aanschot en in de woonwijk Blixembosch zijn enige jaren terug zwaluwtillen geplaatst waar een kleine kolonie huiszwaluwen is gevestigd. Het voorkomen van leem aan de oppervlakte is hierbij cruciaal voor de nestbouw. In de zomer kunnen we dan ook boven de graslanden in het beekdal genieten van een groep jagende zwaluwen.
Tot slot is nog het vermelden waard dat de ijsvogel voorheen in het gebied heeft gebroed. Ook dit jaar (mei 2018) doet een paar ijsvogels een broedpoging in de kluit van een omgewaaide populier langs de beek.
Trekvogels en wintergasten
Ook buiten het broedseizoen blijkt het terrein interessant. Dit wordt onder meer veroorzaakt door een breed voedselaanbod in de winterperiode van diverse bessen, zaden en noten. De aanplant van een groot aantal elzen heeft de laatste paar jaar in de winter geleid tot een sterke toename van vinkachtigen die in de proppen hun hoofdvoedsel vinden. Groepen met putter, sijs en soms barmsijs kunnen worden gespot in de bomen, evenals vinken op de grond, soms vergezeld van groenling en keep. Met enig geluk zien we goudvinken in de struiken en hoog in de populieren één of meer appelvinken, kramsvogels of koperwieken. Kraaiachtigen vinden hun gading in grote aantallen eikels.
De Groote Beek trekt in de winter typische soorten als ijsvogel en grote gele kwikstaart.

Het hele jaar door bevinden zich in het gebied één of meer buizerds en blauwe reigers. Ook kan het hele jaar door ’s nachts de roep van de bosuil worden gehoord. Of hij in het gebied broedt, is onzeker.
Amfibieën en vissen
In de Aanschotse Beemden zijn negen poelen gegraven ten behoeve van de amfibieën.

Per saldo komen vier soorten amfibieën in behoorlijke aantallen voor, te weten de gewone pad, de bruine kikker, de bastaardkikker (groene kikker) en de Alpenwatersalamander. Deze zitten verspreid over het hele gebied en in de aan de beemden grenzende tuinen. Ze kunnen zich goed handhaven. Enige hoop is er op de toekomstige verschijning van de kleine watersalamander in het gebied.
Het aantal door ons waargenomen vissoorten is beperkt. In aantal zeer wisselend, hebben wij in de beek (en incidenteel in een poel) driedoornige stekelbaarzen waargenomen. Soms behoorlijke groepen van meerdere tientallen visjes. Eénmaal hebben wij in de avond een vrij grote baars gezien. Tevens is één maal een Riviergrondel gezien. Onduidelijk is voor ons nog het effect dat het toenemende wateraanbod in de beek zal hebben op de visstand. Het is aannemelijk dat er meer vissoorten aanwezig zijn in de beek dan wij gespot hebben, mede gelet op waarnemingen van wandelaars die ‘grote vissen’ zeggen te hebben gezien (ca. 30 cm) en de langdurige aanwezigheid van een juveniele aalscholver die regelmatig aan het vissen was in het brede deel van de beek.
Ongewervelden
In het gebied hebben we een behoorlijk aantal vlinders en libellen waargenomen, wel allemaal vrij algemene soorten.
In het elzenbosje komen huisjesslakken in groten getale voor. Omdat huisjesslakken kalk nodig hebben voor de opbouw van het huisje komen ze in kalkrijke gebieden in grotere hoeveelheden voor dan in gebieden met bijvoorbeeld een zure grondlaag. Dit zou dus een goede indicator kunnen zijn dat er kalkhoudend kwelwater in het gebied omhoog komt. Slakken hebben geen waardplanten en zijn meer aangewezen op een vochtige en beschutte leefomgeving. In het water in ons gebied komen ook veel slakken voor, zoals de posthoornslak en poelslak.
In de beek hebben we de zwanenmossel waargenomen. De zwanenmossel wordt 20 cm lang en is daarmee het grootste schelpdier van Nederland. Met zijn tong kruipt hij door de bodem waarbij het spoor soms duidelijk te zien is.

Het mannetje loost zijn spermacellen in het water waarna het vrouwtje deze opneemt. Zij broedt de bevruchte eitjes uit in de schelp totdat ze het larfstadium hebben bereikt. Daarna leven de larven als parasiet op voorbijzwemmende vissen. Pas wanneer de larve volledig ontwikkeld is, laat deze de vis los. Aangezien een zwanenmossel voor zijn levenscyclus afhankelijk is van vissen, betekent dit dus dat vissen aanwezig zijn in het water waar je zwanenmossels ziet. De zwanenmossel is zeer gevoelig voor vervuiling.
Een ander interessant waterdiertje dat we gevonden hebben, is de onechte paardenbloedzuiger. Deze bloedzuiger heeft een zuignap waarmee hij zich kan voortbewegen. Hij is ongevaarlijk voor zoogdieren, omdat hij niet door de dikke huid kan bijten. Hij voedt zich voornamelijk met wormen en insectenlarven. Hij is een goede zwemmer en kan zowel in stilstaand als stromend water voorkomen.

De rups van de olifantsvlinder hebben we op twee plaatsen waargenomen, beide keren op de grond nabij een poel. De vlinder vliegt graag op kamperfoelie. De rups voedt zich voornamelijk met wilgenroosje en walstro.

De rups van de dagpauwoog hebben we in grote hoeveelheden waargenomen in de brandnetels rondom de poelen, vaak met tientallen exemplaren bijeen. Mede door vermesting is de brandnetel sterk toegenomen en daardoor heeft de dagpauwoog voortaan bijna overal wel een goede plek waar ze haar eitjes kan afzetten. De vlinder hebben we enkele keren waargenomen rond dezelfde plaats waar we de rupsen hebben gezien.
De sint-jacobsvlinder en sint-jansvlinder zijn beide zwarte vlinders met rode vlekken en ook de rupsen hebben dezelfde kleuren (geel en zwart). Ook zijn zij beide overdagvliegende nachtvlinders. Toch zijn ze op een aantal punten goed van elkaar te onderscheiden. Zo heeft de sint-jacobsvlinder 2 rode strepen en 2 rode vlekken op de voorvleugels waar de sint-jansvlinder alleen vlekken heeft (6 stuks). Beide vlinders geven met hun kleuren aan dat ze giftig zijn voor hun vijanden. De rups van de sint-jacobsvlinder is geel met zwarte strepen dwars op het lichaam. Daarom wordt hij ook wel de zebrarups genoemd. De rups van de sint-jansvlinder is geel met zwarte vlekken.
Als je strepen ziet, dan betreft het dus de sint-jacobsvlinder, als je alleen maar vlekken ziet (op zowel rups als vlinder), dan betreft het dus de sint-jansvlinder. De sint-jacobsvlinder leeft op verschillende kruisbloemigen, maar de jakobskruiskruid is toch favoriet. In de Aanschotse Beemden hebben wij beide vlinders gezien, maar van de rupsen tot nu toe alleen de rups van de sint-jacobsvlinder.
De grote groene sabelsprinkhaan is vernoemd naar de legboor van het vrouwtje. Deze is plat en licht gekromd en lijkt

daardoor op een sabel. Met de legboor legt ze haar bevruchte eitjes in de grond of in spleten in boomschors. De mannetjes zijn te horen vanaf halverwege juli tot eind oktober. Dan maken ze van laat in de middag tot diep in de nacht een luid tjirpend geluid dat tot op 100 meter afstand nog te horen is.
De kokerjuffer is de larve van een schietmot en komt alleen maar voor in water van goede ecologische kwaliteit. Een kokerjuffer gebruikt takjes, plantenresten, steentjes of slakkenhuisjes voor het bouwen van zijn kokertje. In het algemeen zal gebruik worden gemaakt van zwaardere materialen wanneer de stroomsnelheid van het water hoger wordt. Omdat het materiaal altijd uit de directe leefomgeving komt, zijn kokerjuffers goed gecamoufleerd en moeilijk te vinden voor hun natuurlijke vijanden.
zie ook de
tekst en foto’s: Jos de Bruijn, Addy van Dijk, Adrie Jüngst en Femke Soontiëns van IVN